PRODITOR
Hoofdstuk 1
Sint-Denijs-Westrem - 2011
Romain Mulders was samen met zijn kleinzoon Luca op
stap. 'Samen' was een groot woord, de twaalfjarige knaap liep constant voor hem
uit. Het was zijn wekelijkse uitstapje met het jeugdige geweld en hij genoot
volop. De lente liep op haar laatste benen, het was een prachtige dag en vogels
kwetterden er duchtig op los. Glimlachend zag hij de jongen speels richting
Sint-Dionysiuskerk lopen. Zelf hield hij even halt ter hoogte van de
pastorietuin, die verdomde jicht in zijn linkerknie speelde weer op. Leunend
tegen de muur van wat ooit een brouwerij was, boog hij voorover en wreef over
de lastpost. Hij was vijfentachtig en mocht niet klagen over zijn conditie, een
goede occasie placht men te zeggen. Die jicht speelde hem echter de laatste
tijd meer en meer parten, hij begon zeurderiger en vooral pijnlijker te worden.
Zijn kinderen opperden dat het aan zijn liederlijke leven te wijten was.
'De ziekte van de rijke mensen!' was hun honende
opmerking. Wat een flagrante leugen, jicht had niets te maken met een
Bourgondische levensstijl. Het was echter wel waar dat hij genoot van een
rijkelijke dis en een voortreffelijke wijn... 'Je leeft dan ook maar één keer!'
was zijn motto.
Weemoedig keek hij de Hogeheerweg in. Waar was de tijd
dat hij met zijn oudste broer meehoste in de kleine boerenkar - auto's waren in
die tijd een zeldzaamheid - van hun boerderij en de straten onveilig maakte.
Zijn rebelse broer Firmin joeg de kar met een onverantwoorde snelheid over de -
toen nog - smalle kasseibaan die de Hogeheerweg was. Vonken spatten uit het
ijzeren beslag van de houten wielen toen die over de hobbelige kasseien
denderden. Mensen sprongen ijlings opzij en vloekten. Toen ze met een rotvaart -
voor een boerenkar dan toch - langs het kleine winkeltje van Delbaere-Schepens
passeerden stak de flamboyante eigenares woedend een vuist naar hen op. Firmin
had luid gelachen, maar hijzelf was geschrokken weggedoken achter het houten
schot.
Hij kende de eigenares. Zijn vader had hem ooit eens
meegenomen naar het winkeltje om verf te kopen. Verf kopen was in die tijd een
hele aangelegenheid. Dat besliste men niet op een dag, daar ging heel wat
beraadslaging aan vooraf. Maar de 'mooie kamer' moest nodig een nieuw kleurtje
hebben. In die tijd had ieder huis een 'beste' kamer, een kamer die taboe was
voor de kinderen en slechts één- of tweemaal per jaar gebruikt werd om een
belangrijk persoon te ontvangen: de pastoor, de schoolmeester, de burgemeester
of de notaris. Bij een overlijden werd het lijk in die speciale kamer
opgebaard. Ondanks die uiterst karige bezoeken werd deze kamer héél goed
onderhouden en lag ze er altijd kraaknet bij.
In het verfwinkeltje had hij zich uitgekeken op de
grote houten rekken langs de wanden die onderverdeeld waren in vakken van
dezelfde grootte. In elk vakje stak een schuifje dat aan de buitenkant
beschilderd was in de kleur van het pigment dat erin lag, verf werd toen
namelijk nog in poedervorm verkocht. Het was een bonte mengeling van kleuren en
heerlijk om naar te kijken. De winkelierster mengde het poeder dan met enkele
ingrediënten - caseïne was er een van, dat wist hij nog - en zo verkreeg men
vloeibare verf. Zijn vader had twee potten verf besteld en hij mocht er een van
dragen. Apetrots was hij. Fier liep hij met de bus verf over de straat: 'Wij
gaan schilderen!'. Hij was toen net twaalf geworden, even oud als Luca nu.
'Luca!'
Verschrikt draaide Romain zich om en keek in de
richting van de kerk. Luca was nergens te bekennen.
'Luca! Luca!' riep hij, 'Waar ben je?' Hij duwde zich
af van de muur en sjokte zo vlug hij kon naar de kerk. 'Luca!'
Plots sprong de guit vanachter een omheining voor zijn
opa. 'Koekoek!' riep hij luid.
Romain schrok zich een hoedje. 'Luca, wat ben jij toch
een klein monster. Opa zo doen schrikken. Straks krijg ik nog een hartaanval.'
Hij moest er niet aan denken dat zijn kleinkind
wat overkwam.
Luca lachte luidop. 'Opa is zo sterk als een beer, er
zal hem niets overkomen.'
'Lach maar, kleine rakker,' en hij zette zich op het
lage muurtje voor de kerk, de Sint-Dionysiuskerk van Sint-Denijs-Westrem. Het
muurtje - dat het kerkhof omsloot - was aan renovatie toe en het ijzeren hek,
dat er normaal bovenop stond, was preventief verwijderd.
'Kom eens naast mij zitten, Luca.' Hij klopte met zijn
hand op het muurtje.
'Je gaat me toch niet kriebelen, hé opa?' vroeg Luca
wantrouwig, want opa pakte hem soms net boven de knie vast met duim en
wijsvinger en kneep dan een paar keer hard. 'Een knietje,' zei hij dan. Het was
een gevoelige plek en Luca moest altijd onbedaarlijk lachen als opa hem kneep.
'Nee nee, Luca, ik moet je iets vertellen. Kom, zet je
naast mij en kijk naar de pastorie.'
De pastorie van het dorp bevond zich schuin tegenover
de kerk, een weg scheidde hen. Daar ze aan het uiteinde van het kerkhofmuurtje
zaten keken ze recht op de zijkant van de pastorie.
'Zie je al die kleine gaatjes die van linksonder
schuin naar rechtsboven oplopen?'
'Ja, opa, ik zie ze. Het is niet de eerste keer dat we
hier passeren. Ik heb me al eens afgevraagd hoe die gaatjes in die muur gekomen
zijn.'
'Het zijn geen gaatjes, Luca, het zijn allemaal grote
en kleinere putjes in de zijgevel.'
'Ja, dat weet ik ook wel opa,' zuchtte de jongen met
de ogen draaiend. 'Ik zeg wel gaatjes, maar ik bedoel putjes.' Hij keek opa
hoofdschuddend aan.
'Goed, goed,' foeterde opa. 'Welnu, Luca, ik weet wie
die gaatjes gemaakt heeft.'
Luca keek zijn opa verrast en vragend aan.
'Ja, Luca, ik ken die man,' knikte Romain
zelfvergenoegd. 'Het was namelijk mijn broer, Firmin.'
'Heb jij dan een broer?'
'Ik heb zeven broers, Luca... ik had zeven broers.'
'ZEVEN BROERS!?' riep Luca verbaasd.
Romain knikte.
'Hoe komt het dat ik geen enkele van die broers ooit
heb gezien?'
'Omdat ze allemaal dood zijn.' Onderwijl haalde hij
zijn portefeuille uit de binnenzak van zijn jas en viste er een vergeelde en
beduimelde foto uit. 'Dit zijn ze.' Hij hield de afbeelding voor Luca's ogen.
'Maar hier staan meer mensen op.' Luca telde de
personen. 'Hier staan twaalf mensen op.'
'Dit ben ik.' Romain hield zijn vinger op een kleine
jongen.
'Maar dat is de kleinste van de groep.'
Opa knikte. 'Ja, Luca, dat ben ik. Ik was de jongste
van het gezin.
'En wie zijn die andere mensen?'
'Ik zal ze eens vlug opnoemen. Eerst mijn broers, ik
begin bij de oudste: Firmin, Raoul, Edgard, Louis, Gaston, Jules en Marcel.'
'En wie zijn die andere?' wees Luca naar de foto.
'Dat zijn mijn ouders: Fabien en Gracienne Mulders-Vanderdonckt.'
Romain wees hen aan op de foto.
'Wie zijn dan die twee andere personen?'
'Wij woonden op een boerderij, Luca. Mijn ouders, jouw
overgrootouders dus, waren boeren en pachtten een hoeve van een baron. Deze
mensen hier zijn de baron en barones, je ziet dat ze ook veel beter gekleed
zijn dan wij.' Romain duidde ze aan op de foto.
'De foto is een beetje donker, opa, dat kan ik toch niet
zo goed zien.'
'Neem van mij aan, Luca, dat ze véél beter gekleed
waren.'
'Pachten, opa? Wat wil dat zeggen?'
Romain stak de foto terug in zijn portefeuille en
vervolgde, 'Mijn ouders huurden de hoeve en de landerijen rond het kasteel van
de baron.'
'Was de boerderij dan niet van jullie?'
'Nee, Luca, vroeger was het de normaalste zaak van de
wereld dat een boer de hoeve "pachtte" van een baron. De baron was rijk en had
veel landerijen. Op die landerijen stonden dan weer verscheidene hoevetjes die
ze verhuurden aan boeren die op hun beurt de landerijen bewerkten. Ieder jaar
moest de boer dan een "pachtsom" betalen aan de baron.'
'Waarom?' onderbrak Luca hem.
'Omdat ze het hoevetje mochten bewonen en de grond
mochten bewerken.'
Luca knikte begrijpend. 'En al je broers zijn dood?'
'Raoul is gestorven aan "'t vuur in den buik".'
''t Vuur in den buik?'
'Zo noemde men vroeger een ziekte waarvan men niet
goed wist wat het was. Waarschijnlijk was het een gesprongen appendix. Hij was
amper dertig jaar.
Edgard is op de gezegende leeftijd van tweeëntachtig
jaar gestorven.
Louis is verongelukt toen hij vijfenveertig jaar was.
Gaston is in een gesloten orde getreden en een jaar
geleden kreeg ik bericht dat hij overleden was.
Jules en Marcel zijn gestorven toen ze achtenzeventig
jaar waren, ze zijn even oud geworden.'
'Wat is een gesloten orde, opa?'
'Dat is een christelijke orde waarbij nauwelijks
bezoek van buitenaf wordt toegelaten. Die mensen zijn heel op zichzelf en wijden
zich volledig aan het christendom.'
'Ach zo. En Firmin, degene die de putjes in de muur
heeft gemaakt, hoe oud is die geworden?'
'29 jaar.'
'29 jaar? Dat is toch héél jong. Was hij ziek?'
'Nee, hij is geëxecuteerd.'
'Ge... Wat?'
'Geëxecuteerd. Terechtgesteld. Doodgeschoten.'
Luca keek verschrikt naar zijn opa. 'Waarom? Wie heeft
hem doodgeschoten?'
'Die putjes in de gevel hebben ermee te maken en om op
je tweede vraag te antwoorden: de militairen.'
Luca keek nu nog meer verbaasd. 'Doodgeschoten omdat
hij putjes in de gevel van de pastorie heeft gemaakt? Dat begrijp ik niet.'
'Ik zal je nog wat vertellen, Luca. Heb je de putjes
in de muur al eens geteld?'
Luca schudde het hoofd.
'Het zijn er honderdeenentwintig. Honderdeenentwintig
putjes. Welnu, mijn broer Firmin heeft die gemaakt in nog geen drie seconden.'
'Wat? Dat kan niet opa. Niemand kan die
honderdeenentwintig putjes gemaakt hebben in drie seconden. Nu maak je me wat
wijs.'
'En toch is het zo. Ik lieg niet, mijn broer heeft die
putjes gemaakt in minder dan drie seconden.'
'Hoe opa?'
'Dat leg ik je een andere keer uit.'
'O nee, opa,' smeekte Luca. Hij kende zijn opa, een
verhaal beginnen en als het spannend werd wachten tot de volgende dag om de
rest van het verhaal te vertellen. 'Vertel het nu. Ik wil weten hoe je broer
dat gedaan heeft.'
'Een volgende keer, Luca.' Romain richtte zich op en
vervolgde zijn weg door de Pastorijdreef. Toen hij de pastorie passeerde keek
hij met gemengde gevoelens naar de honderdeenentwintig putjes.
'Opa,' riep Luca hem na terwijl hij van het muurtje
sprong, 'niet weggaan. Zeg het me. Toe opa.'
Maar opa liep vastberaden verder de Pastorijdreef in.
Luca bleef even staan en keek gefascineerd naar de
putjes in de zijgevel. Langzaam maakte hij zijn blik los en spurtte zijn opa
achterna. 'Dat is niet eerlijk, opa!'